Guzmania

In 1802 door Hipolito Ruiz en José Pavon genoemd naar de apotheker Anastasio Guzman. Het geslacht omvat ruim 210 soorten waarvan er een aantal met succes zijn gecultiveerd. Door hun formaat en lange bloeiduur zijn het ideale kamerplanten; de bekendste is de soort G. lingulata en de kruisingen (o.a. met G. zahnii) die hiervan zijn afgeleid. De kleine G. minor wordt vaak in bloembakjes gebruikt, de bloeiwijze blijft lang goed. Guzmania's zijn kokerbromelia's die opvallen door de roodgekleurde schut- en gedeeltelijk ook rozetbladen, de bloem zelf is wit of geel. Kenmerkend zijn ook de dunne rode lijntjes onder het blad bij de bladschede. Het blad is glad en dun, zonder dorens zoals alle Tillandsioideae. Soorten als G. musaïca en G. lindenii zijn ook als bladplant vanwege de mooie bladtekening aantrekkelijk. Het zwaartepunt van het verspreidingsgebied ligt in het noordwesten van Zuid-Amerika waar ze meest epifytisch in de regenwouden groeien in halfschaduw en bij hoge luchtvochtigheid. Voor de cultuurplant betekent dit: geen directe zon, vochtig houden, water in de koker. De Guzmania kreeg vooral meer bekendheid door de expeditie die André maakte in 1875 naar Colombia en Ecuador en waarbij hij 25 nieuwe soorten van dit geslacht verzamelde. Toch heeft het nog tot in de dertiger jaren van de 20e eeuw geduurd voordat de eerste hybride werd gecultiveerd, door Louis Dutrie te Gent. Van alle bromelia's uit de handel neemt Guzmania het grootste aandeel in aantal geproduceerde planten voor zijn rekening.

Enkele fraaie soorten:

G. sanguinea, deze heeft een verzonken bloei (gele bloemetjes) in een platte rozet en valt vooral op door de kleuren van het blad. G. monostachia, al genoemd door Plumier in 1703, werd vroeger G. tricolor genoemd en staat ook bekend als de "Duitse vlag" vanwege de rood-(groen)geel-(purper)zwarte cilindrische bloeiaar. De bloem zelf is wit. G. conifera uit Ecuador, een grotere soort (50 cm) met een bloeiwijze in de vorm van een conifeerkegel; tussen de rode dekbladen met gele punten staan de kleine gele bloempjes.

Soorten voor de cultuur

Klein (kokermiddellijn 15-30 cm) : G. butcheri, minor, sanguinea, sprucei
Middelgroot (30-60 cm) : G. blassii, chantinii, donnell-smithii, lingulata, monostachia, musaïca, scherzeriana
Groot (60 cm en groter) : G. lindenii, wittmackii, zahnii

Hechtia

Dit zijn droogteminnende, enigszins op agaves lijkende soorten, in 1835 door Klotzsch genoemd naar de Pruisische verzamelaar J.G. Hecht. De kleine bloemen zijn funktioneel éénslachtig, de tweehuizige planten hebben bloemen waarvan alleen de mannelijke dan wel alleen de vrouwelijke organen volledig zijn ontwikkeld. In het centrale hoogland van Mexico vormen Hechtia's kilometersgrote oppervlaktes, in gezelschap van andere xerofyten zoals agaves, cactussen, dasylirions en yucca's. Ze zijn verder te vinden in de zuidelijke staten van de VS tot in Guatemala, hoewel slechts enkele soorten buiten Mexico voorkomen. Bij sommige soorten kunnen er "heksenringen" ontstaan als de oudere planten zijn afgestorven. Uit de 30 tot 150 cm grote rozet, met het 2 cm brede succulente blad voorzien van flinke dorens, ontstaat de zeer lange en soms vertakte stengel waaraan de kort gesteelde bloemen verschijnen. Deze zijn wit tot groen van kleur, bij H. rosea roze. Van de meer dan 75 soorten worden H. argentea, marnier-lapostollei, epigyna, rosea en stenopetala het meest aangetroffen in botanische verzamelingen. Kleine soorten zijn H. pumila en H. lyman-smithii. De cultuur is als die van Dyckia. Een afwijkende soort met dun gladrandig blad en tweeslachtige bloemen is H. tillandsioides, de herkomst van deze soort is onbekend.

Hohenbergia

Genoemd naar een Württembergse prins die zich Hohenberg noemde en eigenlijk Hohenlohe heette (Schultes, 1830). De ongeveer 50 soorten zijn te verdelen over de twee ondergeslachten die geografisch erg uiteen liggen: Hohenbergia uit Brazilië (voornamelijk Bahia), Antillen en Venezuela met bloemen met meest gekleurde petalen en Wittmackiopsis op de noordelijke eilanden van het Caribisch gebied, speciaal Jamaica, met witte petalen. Er zijn meer morphologische verschillen tussen deze subgenera, zoals de al dan niet vertakte bloeisteel en kenmerken van het blad. In subtropische landen zijn het tuinplanten, sierlijk, vaak meer dan een meter hoog en breed; het blad is recht, smal en gestekeld. Vanuit deze rozet groeit de stevige lange stengel met daaraan een aantal aarvormige bloeiwijzes waarvan de bracteeën wit, groengeel of rood van kleur zijn. De bloemen zelf zijn geel, wit of roze-purper. De soorten zijn meest epifytisch, soms ook terrestrisch op rotsachtig terrein. In Oost-Brazilië zijn ze het meest verbreid. De bekendste soort en de enige die ook wel in Europa wordt gecultiveerd is H. stellata; de purper-violette bloemen tussen de witte, roze of meest rode dekbladen blijven lang goed. In habitat vormt deze plant zowel in de bomen als op de grond grote bestanden. Merkwaardig is dat deze soort voorkomt in Bahia en ver vandaar in Venezuela (de delta van de Orinoco) alsmede Trinidad/Tobago en niet in het gebied ertussen. Een soort met bijzondere grillige bruin-witte bladtekening is H. correia-arauji; de bladkoker is erg steil, aan de rode stengel ontstaan de weinig opvallende bloei-aren. In vorm erg afwijkend is H. spinulosa met breed blad en een kleurloze maar mooie sparkegelvormige bloeiwijze op een korte steel.

Hohenbergiopsis

In 1976 vonden Smith & Read dat Hohenbergia guatemalensis ondergebracht moest worden in een apart geslacht; het is tot nu toe de enige vertegenwoordiger van Hohenbergiopsis, epifytisch voorkomend in nevelwouden (Guatemala). Het onderscheid met Hohenbergia wordt o.a. gemaakt doordat bij Hohenbergiopsis de kroonbladen geen ligulae (een opstaand schubje onderaan) bezitten en de helmdraden vergroeid zijn; ook de aren van de bloeiwijze hebben een andere ordening.

Hoplocryptanthus

In 2017 is een studie gepubliceerd met daarin de resultaten van morfologisch en genetisch onderzoek naar Cryptanthus en aanverwante geslachten. Het aantal soorten in Cryptanthus is daarbij teruggebracht vam 80 naar ongeveer 55 en de overige 25 zijn ondergebracht in een aantal andere genera, waaronder Hoplocryptanthus dat reeds in 1891 door Mez als subgenus werd benoemd . De naam is afgeleid van het Griekse "hoplos" en heeft betrekking op de vervaarlijke stekels aan het blad. Met ongeveer 8 soorten voorkomend in droge rotsachtige gebieden in Minas Gerais, Brazilië.

Hylaeaicum

Een voormalig subgenus van Neoregelia, in 2021 ondergebracht in een apart genus. Hylaeaicum uit het Amazone-gebied van Brazilië en aangrenzende landen heeft vrijstaande kroonbladen, samengestelde bloeiwijze en een onopvallend vruchtbeginsel, hiervan zijn een twaalftal soorten bekend. Deze naam is afgeleid van 'Hylaea' waarmee von Humboldt en Bonpland het regenwoud van Amazonië duidden. Het zijn epifyten die zich middels stolons voortplanten en die een stug driehoekig blad bezitten voorzien van grote stekels.

Jagrantia

Een genus beschreven in een grote herziening van de Tillandsioideae in 2016; bevat een soort die voordien in Vriesea was ondergebracht (Vriesea monstrum), voorkomend van Costa Rica tot Columbia. Het geslacht is genoemd naar Jason Grant (1969- ), curator van het herbarium van de universiteit van Neuchatel, Zwitserland.

Josemania

Een genus beschreven in een grote herziening van de Tillandsioideae in 2016; bevat een klein aantal soorten die voordien in genus Tillandsia waren ondergebracht. Genoemd naar José Manzanares (1957- ), autoriteit op het gebied van de bromelia's van Ecuador.

Karawata

Benoemd in 2019 door J.R Maciel en G. Sousa, omvat 7 soorten voordien gerekend tot Aechmea subgenus Chevaliera. Komen voor in het Braziliaanse Atlantische regenwoud. Het zijn grote planten (bladlengte meer dan 2 meter) met strobiloïde bloeiwijze die zich door bepaalde bloemkenmerken onderscheiden van de overige resterende taxa uit Chevaliera. De Tupi-indianen hanteerden de naam karawatá voor dergelijke planten.

Krenakanthus

In 2017 is een studie gepubliceerd door Leme e.a. met daarin de resultaten van morfologisch en genetisch onderzoek naar Cryptanthus en aanverwante geslachten (Cryptanthoide complex). Daarin werd als subgenus Krenakanthus benoemd in Orthophytum; in 2022 is dit gewijzigd in een nieuw genus met een enkele soort, overgeheveld uit Orthophytum. De naam eert de laatste afstammelingen van een bevolkingsgroep uit het regenwoud van oostelijk Brazilië.

Lapanthus

Omvat enkele soorten die voorheen behoorden tot de sessiele groep in het genus Orthophytum, zich daarvan onderscheidende door karakteristieken van het kroonblad en afwijkend genetisch materiaal. Komen voor in Minas-Gerais, zuidoost Brazilië. Het geslacht is genoemd naar de botanicus Maria Lapa Wanderley alsmede naar een Portugees woord (lapa) dat refereert aan de rotsachtige bodem waarop de planten voorkomen.

Lemeltonia

Een genus beschreven in een grote herziening van de Tillandsioideae in 2016; bevat een klein aantal soorten die voordien in Tillandsia waren ondergebracht (o.a. Tillandsia dodsonii, narthecioides, monadelpha). Genoemd naar de Braziliaanse bromelia specialist Elton Leme.

Lindmania

Een geslacht benoemd door Mez in 1896 waartoe ongeveer 40 soorten behoren; veel hiervan werden vroeger tot Cottendorfia gerekend. Verspreiding in Venezuela in het hoogland van Guayana, 90 % van de soorten bevindt zich aldaar op de tafelbergen rond Roraima; ook komen er enkele soorten voor in het noorden van Brazilië. Het zijn grondbromelia's, de meeste soorten worden 50 tot 100 cm hoog. Het blad is vrijwel gladrandig, smal als gras (bv. L. guianensis) maar ook wel breder (3 cm breed bij L. atrorosea). De dunne stengel is meestal vertakt, de bloemtrossen vormen een pluim met vele roze of witte bloemen. De 10 cm kleine soort L. arachnoida heeft een afwijkende bloeiwijze, nl. een enkel trosje met een tiental roze-purperen hangende bloemen; hij is alleen bekend van de Cerro Marahuaca. Grotere soorten zijn L. paludosa (1 meter) en de 2 meter hoog wordende L. savannensis. De naam Lindmania (Mez,1896) eert de Zweedse botanicus C.A. Lindman.

Lutheria

Een genus beschreven in een grote herziening van de Tillandsioideae in 2016; bevat een klein aantal soorten die voordien in genus Vriesea waren ondergebracht, de welbekende Vriesea splendens valt hieronder . Een eerbetoon aan Harry Luther (1952-2012) van Sarasota, Florida.

Lymania

Genoemd naar Lyman B. Smith (Read, 1984). Er zijn 9 soorten bekend waarvan Lymania smithii de bekendste is. Het zijn planten die een kleine slanke vaasvormige rozet vormen met een klein aantal brede gladrandige bladeren. Aan de enkelvoudige of vertakte stengel groeien kleine witte of bleekblauwe bloemetjes, aarvormig met zeer kleine florale bracteeën. De soorten zijn 20 tot 40 cm groot; door dit formaat en de vaak mooie wijnrode kleur van de bladonderzijde aantrekkelijk als kamerplant. Ze komen epifytisch voor in Bolivia en Brazilië.

Mezobromelia

Op enkele uitzonderingen na zijn dit grote planten die voorkomen in het nevelwoud in Ecuador en Peru op 2 tot 3 km hoogte. Taxonomisch worden de soorten geplaatst tussen Guzmania en Vriesea. De kroonbladen zijn net als bij Guzmania tot de helft vergroeid en met de meeldraden verbonden, maar hebben net als bij Vriesea schubjes aan de basis. De soort M. hutchisonii (in 2016 ondergebracht in het nieuwe geslacht Gregbrownia) heeft een 1 meter hoge en brede rozet met tongvormig ongestekeld blad van 1 meter lengte en 10 cm breedte. De lange vertakte karmijnrode stengel ondersteunt de aarvormige bloeiwijzen met veel gele 4 cm grote bloemen. Andere grote soorten zijn M. fulgens en M. lyman-smithii (nu ook bij Gregbrownia). De kleine (50 cm) soort M. bicolor heeft een onvertakte stengel met daaraan grote rode bracteeën, waarin de gele bloei-aren staan; hij lijkt op de wat grotere M. capituligera. In 1935 benoemde L.B. Smith het geslacht naar Carl Mez.

Navia

De Duitse botanicus Karl von Martius vond in 1830 in Colombiaans Amazonië twee soorten uit een geslacht dat hij benoemde naar de student B. von Nau. Deze Navia acaulis en N. caulescens verkeren anno 2000 in gezelschap van bijna 90 andere Navia-soorten. De meeste zijn te vinden in Venezuela, ook komen ze voor in Colombia, Noord-Brazilië, Guyana en Suriname (Tafelberg). Hier groeien ze op de rotsen van de tafelbergen, langs oevers in savannes en in bos tussen 150 en 2500 meter hoogte. De vorm van de plant is een vlakke rozet, zoals bij Cryptanthus; een andere overeenkomst hiermee is de soms golvende bladrand. Navia komt bijna altijd terrestrisch voor. De rozet is 10 tot 80 cm in diameter en opgebouwd uit langwerpige spits toelopende bladeren, gladrandig of met stekeltjes; een soort als N. arida heeft een rozet met ongeveer 20 bladeren, 3 cm breed en 40 cm lang, N. pulvinata heeft ruim 60 gras-achtige bladeren van 2 mm breed en 5 cm lang. Het hart van de rozet verkleurt bij een aantal soorten in de bloeitijd naar rood, oranje of zeer fraai crême-wit. In het centrum bevindt zich verzonken de kopjevormige bloeiwijze. De soort N. caulescens is nogal afwijkend omdat hier een aantal deelbloeiwijzes voorkomen aan de stengel en er sprake is van meer rozetten, groeiend aan een vertakt stammetje. De bloemen zelf zijn meestal geel, oranje of rood en bv. bij N. arida ongeveer 3 cm groot. Het zaad van Navia is zonder vleugeltje of ander aanhangsel en heeft een ge-aderd oppervlak. Navia's zijn zeer fraaie plantjes die echter niet in cultuur zijn te vinden en ook zeldzaam zijn in verzamelingen. Een kleine greep uit de veelkleurigheid van Navia: goudgele bloei en geheel groen blad N. aurea geelrode bloei en rood rozethart N. arida rode bloei en groen blad N. phelpsiae, pulvinata, splendens witte bloei en groen blad N. acaulis, breweri, caulescens crême rozethart en gelige bloei N. aloifolia, jauana, ocellata

Neoglaziovia

Genoemd naar A. Glaziou door Mez, 1894. De drie soorten komen terrestrisch in rotsachtig terrein voor in de "caatinga" van Noordoost Brazilië, droge gebieden begroeid met doornige struiken. Neoglaziovia's zijn smalbladige kleindoornige planten, de steile rozet wordt 1 meter hoog. De stengel met de daarop loodrecht staande gesteelde bloemetjes is korter dan het blad. N. variegata heeft blad met witte dwarsbanden; de stengel, korte schutbladen en kelkbladen zijn rood, de kroonbladen violet. Deze plant had vroeger betekenis voor de textielindustrie in noordoostelijk Brazilië en wordt nu nog op kleine schaal lokaal gebruikt voor de fabricage van touw en daarmee gemaakte produkten.